NIEUW! Lees ook de Geschiedenis van de Dapperbuurt!
Dag Rob, welkom. Fijn dat je langs wilde komen voor dit interview voor www.indischebuurt.nl. Je bent onlangs gestopt met het participatiemakelaarschap en bent nu tot eind van het jaar nog adviseur van de Gemeente. Daarna ga je met pensioen. Je hebt je de afgelopen jaren uiterst intensief ingezet voor de Indische Buurt? Waar ben je op het ogenblik mee bezig?
Ik ben aan een boek begonnen. Het is een essay, van een pagina of 20. Het gaat over de veranderingen in de Indische Buurt, de mensen die daar een rol in hebben gespeeld, waarom, de beweegredenen, wat het heeft opgeleverd, wat mijn eigen rol daarin is geweest als verbinding tussen de wijk en de lokale overheid. En welke lessen ik er uit trek. Ik noem ook wat keerzijden. Het boek moet af zijn op 20 december, want dan is het afscheid van van de lokale overheid. Ik heb wat meelezers, uit de ambtenarij, politiek en de wijk.
Ik had het eerder allemaal al opgeschreven als momenten van reflectie. Dat heb ik altijd ingelast in mijn leven, die momenten van reflectie.
Ik denk dat het boek relevant kan zijn, voor de politiek, omdat ik midden in de samenleving heb gestaan en de maatschappelijke krachten van dichtbij heb gezien. Het zijn veel verhalen, maar verhalen die ook belangrijk zijn voor de politiek. En het is ook een cadeautje. Ik wil de wijk iets teruggeven nu ik afscheid neem in december. Of het voor anderen dan de enge kring rondom mij relevant is, dat laat ik aan de meelezers over. Er zijn wel mensen die denken dat de samenvatting aan een aantal tijdschriften kan worden gestuurd.
Wat motiveert je om zo intensief met de Indische Buurt bezig te zijn?
Mijn goede vader zei altijd: Ken uzelve. De mooiste opdracht is om dat te onderzoeken. Voor zover ik het zelf kan overzien zijn een aantal motieven leidend, waarvan een van de belangrijkste toch wel is politiek idealisme. Ik ben vroeger ook politiek actief geweest bij demonstraties. De staatsgreep in Chili, de oorlog in Vietnam, het Franco-regime, daar demonstreerden we allemaal tegen. Ik heb zelfs nog wel een dag in de bak gezeten vanwege affiches met ‘Spanje en Portugal uit de NATO’. Dat was in ongeveer 1968 of 1969. Ik zat toen op het Van der Waalslyceum in het Oosterpark.
Waar en wanneer ben je geboren?
Ik hier vlakbij geboren, in de Plantagebuurt, in 1951. Mijn vader was drukker/typograaf, bij een drukkerij en later bij papiergroothandel. Mijn moeder was kapster. Ik heb ook een jonger broertje uit 1953. Ik was vroeger nogal een slungelachtige jongen, en mijn jongere broer nam het dan soms voor me op. Dus ik heb nooit problemen gehad.
Ik heb hele goede herinneringen aan mijn jeugd. Bijvoorbeeld aan de lagere school. Er waren toen nog bijna geen auto’s. We speelden putjesvoetbal op straat. Er was ook nog geen televisie en er was ook nog geen welvaart. Ik herinner me nog bijzondere dingen uit die tijd. Bijvoorbeeld met de kolenkit naar boven sjouwen of samen met vader op zaterdagmiddag naar het Badhuis. Ik ging toen zelfs naar de zondagsschool., naar Tante Ton, ook al waren we thuis niet kerkelijk. Dat was iets Protestants, op de Plantage Muidergracht.
Vader was geen partij-iemand. We waren thuis wel links, maar niet aan een politieke partij verbonden. Ik weet ook niet wat mijn ouders stemde. Mijn vader wilde in ieder geval geen partijman zijn. Omdat hij in zijn werkzame leven had gezien welke beperkingen dat oplevert. Mijn vader kon niet tegen ruzie en niet tegen stemverheffing. Daarom was het altijd heel vreedzaam thuis. Ik heb zelf ook nooit ruzie leren maken. Ik ben niet zo weerbaar.
Bij stemverheffing kromp mijn vader ineen. Hij gaf dan aan dat hij dat nooit meer wilde meemaken. Dat is in de oorlog gebeurd. Het was een hele lieve man. Vrienden van mij gingen met problemen zelfs liever naar mijn vader dan naar hun eigen vader. Hij had ook allerlei bijbelse uitspraken. “Oordeel niet… opdat gij niet geoordeeld worde”, “Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen…”, “Niet de zondaar veroordelen, maar de zonde…” Mijn vader kwam zelf uit een katholiek gezin, maar had zich afgekeerd van de dwingelandij van de kerk. Wel waren we thuis sterk geinspireerd door het humanistisch christendom van Bach. De Mattheus was heilige muziek…”
Ik herinner me de tijd van de lagere school als een heel fijne tijd…
Jullie verhuisden op een gegeven moment, maar toch bleef je in de buurt. Hoe zit dat?
Toen ik naar de middelbare school zou gaan, verhuisden we naar de Rivierenbuurt Daar heb ik ook heel goede herinneringen aan. Maar omdat mijn vriendjes van de lagere school allemaal naar het Van der Waals Lyceum aan de Mauritskade gingen, ben ik daar ook gewoon naartoe gegaan. Op die school had ik ook een hele goede tijd. In het begin is er alleen wel iets heel ergs gebeurd: een klasgenootje is overleden bij het fietsen; doodgereden. Dat maakte diepe indruk op me. Waarom hij wel en ik niet. Al dat leven dat nog voor hem lag en dat hij nu moest missen… Ik heb op de hele middelbare school niet meer gefietst en ben er pas weer mee begonnen toen ik student was.
Ik weet nog goed dat ik bijvoorbeeld met twee vrienden door de Ruijsstraat liep, naar Bakker Hartog. Tussen twee en drie had je daar warm krentenbrood. Dat gingen we dan eten en dan hadden we discussies. Dat ging dan over de politiek. De vader van een van de vriendjes was een belangrijk iemand in de CPN, Gerard Maas. We wilden in die tijd dat scholieren meer zeggenschap kregen. Dat werd dan verbonden met ideeen over een onafhankelijke schoolkrant, die de directeur dan vervolgens weer wilde verbieden. We hebben wel eens een scholierenstaking gehouden, we wilden medezeggenschap en we waren solidair met het Chileense volk. We zijn zelfs op een gegeven moment nog naar het Maagdenhuis gegaan.
Ben je na je middelbare school direct gaan studeren?
Ik ben een keer blijven zitten en aan het eind van de middelbare school een keer gezakt. Ik was met andere dingen bezig. Bijvoorbeeld met het Boeddhisme. En ik heb ook een jaar lang alleen maar zeewier en gierst gegeten, als protest tegen de consumptiemaatschappij. Ik was toen op een gegeven moment zo mager als een lat. Ik had een grote vriendengroep die ook heel bewust sociaal bezig waren. Ik ben verder totaal niet geschikt voor een politieke functie, omdat ik niet die scherpte heb.
Toen ik gezakt was, was dat thuis verder geen enkel punt. Ik ben gaan studeren in 1971, aan het Historisch Seminarium in Amsterdam. Mijn propedeuse heb ik op tijd gehaald; ik ben een jaar lang ook nog lid geweest van de Universiteitsraad, voor de ASVA. Dat was in 1977.
In 1978 was ik van plan mijn scriptie af te ronden, maar toen is dat door een combinatie van omstandigheden niet doorgegaan. Ik was heel erg teleurgesteld op liefdesgebied en heb toen al mijn platen bij Concerto verkocht en met de opbrengst naar Italie gegaan. Daar ben ik een half jaar gebleven, tot het geld op was. Toen ben ik weer teruggekomen. Maar mijn studie was wel op een laag pitje geraakt.
Toen ik terug was ben ik meteen naar een studentenuitzendbureau gegaan. Ik kwam bij Van Ditmars Import terecht, aan de Oostelijke Handelskade. In de eerste tijd verspreidden we Duitse tijdschriften in het zomerseizoen; wat later importeerden we Franse en Italiaanse tijdschriften. Het was een erg leuke club die daar werkte; schrijvers enzo. Het was een leuke tijd, dan gingen we lekker ouwehoeren, en om een uur of vijf zaten we in cafe de Zeilvaart. Ik had me ook al niet meer ingeschreven aan de Universiteit. Ik had wel een onderwerp voor m’n scriptie. Dat was de verzuiling in Weesp.
Mijn scriptie had eigenlijk Opkomst en ondergang van de Van Houtenfabriek moeten heten. Van Houten was een van de eerste multinationals in Nederland. Maar daar heb ik me aan vertild. Toen kwam Hans Blom met een verzuilingsproject, en heb ik de verzuiling in Weesp genomen. Maar die scriptie schoot niet erg op.
Maar dankzij minister Deetman kwam het allemaal toch nog goed. Die had namelijk besloten dat oude examens zouden wegvallen. Dus ben ik precies op het laatst mogelijk moment afgestudeerd. Dat was in 1989.
Had je in die tijd al een vriendin?
In 1980 was ik mijn huidige partner tegengekomen. Er zijn uit onze relatie twee kinderen geboren, die ook alweer 24 en 29 zijn. Dat gaat allemaal goed en we zijn nog steeds bij elkaar. Mijn partner werkt al heel lang bij een internationale boekhandel, Erasmus. Vroeger zaten die op het Spui, nu op het Veemarktterrein.
In 1989 heb ik dus de doctorandustitel behaald. Alleen, juist in die tijd werd het bedrijf waar ik werkte opgekocht door een bedrijf uit Brabant. Ik kon dus kiezen: of meegaan naar Brabant, of terechtkomen in een sociaal plan. Ik koos voor het sociaal plan. Het was een erg goed sociaal plan. Twee jaar lang werd je uitkering aangevuld en er zat ook nog een outplacement-traject in. Volgens hen bleek in niet geschikt te zijn voor het handelsbedrijf, maar veel meer voor de publieke zaak. Hoewel ik nog aan de basis van de Nederlandse Marie Claire heb gestaan, maar dat is een ander verhaal.
Ik was dus meer geschikt voor de publieke zaak. Je kon dan via de uitkerende instantie als werkeloos academicus omgeschoold worden. Er waren wel 400 kandidaten. Je moest intelligentietests doen en psychologische tests. Dat was in 1990. Je moest als ook een oefening een beleidsstuk proberen te schrijven. ‘De ontruiming van het Java-eiland’ moest dat heten. Dat speelde in die tijd. Het was al met al een geweldige opleiding, uitgaande van CBBM. Overdag had je college’s van interessante mensen uit het openbaar bestuur. Je kon thuis examens doen via de Open Universiteit en je kreeg gegarandeerd een stage bij de Gemeente Amsterdam. Ik deed mijn stage in Stadsdeel Zuidoost, in 1991, bij kwaliteitszorg.
Waar en hoe ben je toen aan het werk gekomen bij de Gemeente Amsterdam?
Daar heb ik een beetje geluk bij gehad. Er was in die tijd een overleg van stadsdeelvoorzitters, met een eigen secretaris die alles moest voorbereiden en notuleren. De burgemeester zat daar ook bij, en officiers van justitie. Nou was het net midden hoogzomer en ze hadden dringend iemand nodig die dit kon doen. Toen hebben ze dat aan mij gevraagd en vanaf dat moment zat ik definitief bij de Gemeente Amsterdam. Bij het bestuurlijk overleg stadsdelen. Ik ging steeds mee als secretaris. Op een gegeven moment werd de stadsdeelvoorzitter van de Baarsjes het hoofd en later ben ik naar Noord gegaan, naar stadsdeelvoorzitter Hans Oosterbaan.
Ik heb in die periode echt alles gezien. Wat de burgemeesters betreft heb ik vooral Patijn meegemaakt. Er was in die tijd veel discussie over het bestuurlijk stelsel, waarbij de tendens heel erg was ‘decentraal tenzij’. Decentralisering dus. Ik heb daar een van de mooiste politieke mislukkingen meegemaakt: de discussie rond de Stadsprovincie halverwege de jaren negentig. Er waren toen 16 stadsdeelvoorzitters: 12 van de PvdA, twee van de VVD en twee van GroenLinks. Die wilden, nu er een Stadsprovincie aan kwam, het liefst beslissen tot hoeveel stadsdelen Amsterdam moest inkrimpen. Ze kwamen na een lange discussie in Zandvoort op 11 stadsdelen uit – het zogenaamde Pact van Zandvoort – en kwamen daarmee terug naar Amsterdam, tot woede van Eberhard van der Laan. Die was namelijk centraal in discussie met Ferry Houteman van de VVD, waarbij zijn inzet 16 stadsdelen was, en die van Houteman 8. Door de actie van de stadsdeelvoorzitters werd de onderhandelingsruimte nu ergens tussen de 8 en 11, in plaats van tussen de 8 en 16. Uiteindelijk is de hele Stadsprovincie niet doorgegaan.
Ik begrijp dat je op een gegeven moment van koers bent veranderd binnen de Gemeente Amsterdam. Want je hebt nu een totaal andere functie!
Ja. Ik leerde heel veel van het rondkijken in de bestuurlijke keuken van Amsterdam en bereidde ook alles voor, samen met de mensen van de bestuursdienst. Maar na zeven jaar vond ik het wel mooi geweest – dat heb ik wel vaker – en toen ben ik even bestuursrecht gaan studeren. Dat bleek niet mijn ding te zijn. Wel heel mooi, dat Nederlandse bestuursrecht. Dat is eigenlijk de bescherming van burgers tegen de staat. Jammer is dat het wel vaak vooral formalistisch blijft: zijn de regels zorgvuldig toegepast en de besluiten goed, op de juiste wijze geformuleerd. Je kwam dan van die nare voorbeelden tegen. Je kon bijvoorbeeld parkeerontheffing krijgen, maar absoluut criterium was dat je een loopvermogen moest hebben van minder dan 100 meter. Daar werd dan heel formalistisch mee omgegaan. Ik was in die tijd secretaris van de bezwaarschriftencommissie en bestuurlijk juridisch adviseur. Dat was tussen 1997 en 2000.
Ik vond er weinig bevrediging in. Maar ik kwam toevallig wel te zitten naast afdeling bestuurlijke vernieuwing, in stadsdeel Geuzenveld Slotermeer. Dat zouden we nu gebiedsgericht werken noemen. Die hadden vanuit het Stadsdeel dan vijf punten in de wijk waar buurtcoordinatoren zaten en waar buurtbewoners heel gemakkelijk naar binnen konden lopen. Ik ben daarbij gaan werken en stuurde de buurtcoordinatoren aan. Dat bleek helemaal mijn ding te zijn: werken in de wijk.
Ben je lang in Geuzenveld gebleven?
Ik heb dat werk tot 2008 gedaan en kwam er tot allerlei inzichten. Bijvoorbeeld de kracht van de productieve verbinding tussen top-down en bottom-up. Met mensen van stedelijke vernieuwing zagen we: het kan pas sociale verbetering opleveren wanneer de wijk zelf ook gemobiliseerd wordt.
Maar hoe organiseer je dat dan?
Ja, we hebben toen Wijkweb ontwikkeld. We gingen een soort sociale infrastructuur bouwen. We kwamen dan bijeen en vergaderden niet zozeer, maar ontmoetten elkaar, dansten en aten, dat soort dingen. En dan vroegen we de mensen: neem de volgende keer gerust iemand mee: een tante, een buurvrouw, een kennis. We begonnen die bijeenkomsten met 32 mensen, maar op een gegeven moment waren het er wel honderden. Het was helemaal geen vergadersetting, maar gewoon laagdrempelig elkaar ontmoeten. Helemaal via sociale netwerk en natuurlijk met inzet van de buurtcoordinatoren. Op die samenkomst gingen we dan op een ontspannen manier nadenken over onze wijk. Het was toen geen goede wijk: vrij eenzijdig van samenstelling en iedereen had het idee dat er iets moest gebeuren.
De beweging van onderop was erg verbonden met de stedelijke vernieuwing. Er werd in die periode ook massaal gesloopt in Geuzenveld. Buurtprofessionals hebben daar een belangrijke bijdrage geleverd aan het proces: welzijnswerkers, zorg, onderwijs. We hadden allerlei thema’s, zoals sociaal isolement van ouderen, de schoolprestaties en het loopbaanperspectief van jongeren en vrouwenemancipatie. Onze hele aanpak is eigenlijk in Genua ontstaan. We waren daar voor een conferentie, en toen zijn Hilde Marx, die toen hoofd welzijn was, en ik op een speelse manier voor de aardigheid de wijk gaan tekenen, met het idee onze plannen allemaal eens te visualiseren. We bedachten dat de wijk functies had die we gingen benoemen: wonen, werken en vrije tijd. Binnen die functies waren er dan weer actoren, bijvoorbeeld sportverenigingen, ik noem maar wat. En die hebben onderling wel of geen verbinding.
We zijn het eerst gewoon in beeld gaan brengen. Dan zie je vanzelf waar wel of geen verbindingen zijn. Dat kan je dan weer naast vraagstukken leggen die in de wijk spelen. En dan gaan kijken of we de netwerken kunnen verbinden, en de mensen gewoon gaan vragen of ze zich voor het een of ander willen inzetten. En dat werkte enorm goed. Het was ook geen politiek initiatief, meer een paar maatschappelijk gedreven ambtenaren die het idee hadden anders te gaan werken. We hadden ook een goede projectleider stedelijke vernieuwing, Age Niels Holstein. Het was een gelukkige combinatie.
We merkten dat er steeds meer mensen in het netwerk kwamen, mensen die iets wilden betekenen voor de buurt. Er ontstond een sociale infrastructuur en een ontschotting in het werkveld. Buurtprofessionals konden elkaar steeds beter vinden. De mensen van buurtbeheeer praatten niet meer over wij en jullie bijvoorbeeld. Er kwamen allerlei leuke initiatieven van de grond. Een leuk voorbeeld: de milieupolitie kreeg steeds meer ruimte. In het weekend gingen ze op eigen gelegenheid op onderzoek en kwamen dan zware milieudelicten op het spoor. Als er jongens in de wijk liepen te klieren, werd direct door bewoners gebeld en dan gingen we direct met die jongens praten.
Hoe kwam je in Zeeburg terecht?
Ja, dat kwam zo. In 2008 had Stadsdeel Zeeburg gekozen voor nieuw welzijnsaanbieder, omdat er een einde was gekomen aan de relatie met Welzijn aan ’t IJ. Dat was Civic. Tegelijk had wethouder Jan Hoek van partijgenoot Ties de Ruijter gehoord wat er in Geuzenveld allemaal aan het gebeuren was. De gedachte van Jan Hoek was dat je iets dergelijks ook wel in een paar maanden in Zeeburg kon aanzwengelen. Maar dat viel tegen.
Er speelden daarbij twee dingen. In de eerste plaats was een dergelijke werkwijze in het begin moeilijk voor Civic. Die waren van oorsprong meer een beleidsclub, terwijl welzijnswerk in uitvoering toch iets anders is. Tegelijkertijd werd de Indische Buurt in die tijd tot Vogelaarwijk benoemd, en in Vogelaarwijken moesten zogenaamde participatiemakelaars worden aangesteld. Ik werd dus in de Indische Buurt met rijksmiddelen aangesteld. In 2010 kwam ik in dienst bij Stadsdeel Oost.
Heb je een specifieke opdracht, bepaalde meetbare doelstellingen waar je op wordt afgerekend?
Nee, die heb ik niet.
Zijn al die communities die er in de Indische Buurt waren ook uit jouw initiatief voortgekomen?
Nee, die communities kwamen ergens anders vandaan. Toen ik aankwam, was net een aantal mensen bezig met de oprichting van de Timorpleincommunity. Die kwamen uit kringen rond de denktank sociale cohesie, die niet alleen in Oost maar ook elders in de stad actief waren. Voor Oost waren vooral Mellouki Cadat en Firoez Azarhoosh actief. Die wilden niet alleen adviserend bezig zijn, maar ook zelf als bruggenbouwers aan de slag. In de jaren 2008-2009 waren er ongeveer 200 actievelingen bij aangesloten. Daar zijn mooie initiatieven uit voortgkomen, zoals de Schaakschool Indische Buurt van Mustapha El Jarmouni, Studio 52nd van Fanneke Verhallen en Buurtatelier Tante Gerritje. Op een gegeven moment heeft dit initiatief andere vormen gekregen. Dat ging zo.
In 2009 stond het Karrewiel leeg. En de mensen van de communities dachten: het bestuur geeft zo hoog op van burgerparticipatie, geef dat gebouw maar eens aan ons. Mensen als Jos Zandvliet, Septimia Kuhlmann, Aura de Kleijn, Mustapha Aleidjan, Marokkaans Ouderencentrum, Turks Ouderencentrum en het platform Zina van Adelheid Roosen, die wisten elkaar te vinden. Er was een groep ambtenaren die het negen maanden wist op te houden, maar Jan Hoek hakte op een gegeven moment de knoop door. Dus die hebben dat een jaar gedaan, en het was heel erg goed. Het maandprogramma werd bijvoorbeeld iedere maand met een basisdemocratische beslissing gezamenlijk vastgesteld. Turkse ouderen gingen biljartles geven aan kinderen van studio 52. En nog veel meer mooie dingen.
Maar Eigen Haard werd op een gegeven moment de eigenaar van het pand, nadat het Stadsdeel het verkocht had, en wilde er een Grand Cafe van maken. Dus ze moesten eruit. Juist in die tijd werd de Meevaart verbouwd en vroeg wethouder Lieke Thesingh aan de groep of zij niet een plan konden maken voor de Meevaart. Dat werd toen de Meevaart Ontwikkelgroep, die het pand nu nog beheert.
Waar ben je op het ogenblik verder mee bezig?
Ik ben nu bezig met het project Oorlog in mijn buurt, waar op het ogenblik in de Indische Buurt ook islamitische basisschool As-Siddieq aan mee doet. Verder doe ik nu een cursus Oral History. Ik voel het als mijn missie dat we meer naar elkaar toe moeten groeien. We lijken wel steeds meer onderscheid te gaan maken in zij en wij. Die cursus, die gaat over elkaar verhalen vertellen, elkaars verhalen delen. We moeten dichter naar elkaar toe komen.
Een heel andere vraag: wat zijn je lievelingsboeken, van wat voor muziek hou je en wat heb je voor hobbies?
Ja, als ik mijn mooiste boeken moet noemen, is dat toch wel Alleen op de Wereld. Dan Leven en lot van Grossman. En Primo Levi, Is dat een mens? Ik lees ook veel non-fictie, vooral geschiedenisboeken. Ik hou erg van de klassieke oudheid en lees graag keizersbiografieen, Plutarchus. En met mijn vrienden heb ik een geschiedenisgroepje, waar we steeds een thema mee behandelen. Bijvoorbeeld de Vrede van Westfalen, het Congres van Wenen of de veldslagen van de Eerste Wereldoorlog. Ik heb nog heel veel vrienden van vroeger, van de middelbare school en universiteit. Ik heb zelfs nog een clubje uit de jaren zeventig, zes jongens, dat nog steeds ‘Scriptieoverleg’ heet.
Wat muziek betreft was ik iets meer Beatles dan Stones. Ik hield ook van de Animals, de Doors, Fleetwood Mac, Frank Zappa. Later ging ik heel erg met jazz muziek aan de gang: Lester Young, Coleman Hawkins… Toen kamermuziek, met mijn partner. Daarna weer symfonisch werk en ik ben nu helemaal operaverslaafd. Voor alles heb ik wel een clubje; ik ga steeds weer met anderen naar muziek.
Eigenlijk kijk ik praktisch geen televisie. Ik heb ook bijna 20 jaar geen televisie gehad. Soms kijk ik ter ontspanning naar detectiveseries. Ik identificeer me nogal met detectives, zoals Wallander, Beck… Het zijn meestal detectives die bijzondere manieren hebben, een bloedhekel hebben aan bureauwerk en hun chefs regelmatig tot waanzin drijven. En die niet helemaal genoeg op hun gezondheid letten…
Ik moet zeggen dat deze baan wel een ongezonde leefstijl met zich meebrengt…
Een laatste vraag, Rob. Heb je opvattingen over de internationale politiek?
Waar ik me zorgen over maak is de ongelijke toegang tot hulpbronnen. Dat vervult me echt met zorg. Dat kan zo niet doorgaan. Dat er in een bepaald land iemand met twee dollar moet rondkomen en mensen die het goed hebben heel veel te besteden hebben. Ik denk dat die enorme verschillen in welvaart en hulpbronnen overbrugd moeten worden. Dat zal deels een politieke oplossing moeten zijn en deels een verandering in die landen zelf. Ik ben bang dat we enorme migratiegolven krijgen, net als in de geschiedenis eerder vertoond is.
Ik heb heel lang geloofd in politieke oplossingen. Ik was in de jaren zeventig een aanhanger van het eurocommunisme van Enrico Bellinguer en zat toen ook bij de C.P.N. Ik ben eigenlijk nog steeds voorstander van die standpunten: van een vereniging van democratische principes met een samenleving met meer gelijkheidsidealen. Politici hebben de taak er op toe te zien dat de sociale verschillen minder worden. Partijen in Nederland zijn gelukkig op het ogenblik een beetje op terugkomen op alles ophangen aan de marktwerking.
Daarnaast zijner allerlei nieuwe sociale bewegingen in de arme landen, die zelf dingen aan het opzetten zijn. Wat je ook in Europa ziet: niet langer winnen overal partijpolitieke kandidaten voor het burgemeesterschap, maar tegenwoordig ook mensen uit de nieuwe sociale bewegingen.
Maar er zal ook een politieke verandering moeten plaatsvinden, waarbij politiek ook moet leiden tot internationale afspraken. Gellukkig worden die afspraken tegenwoordig ook echt gemaakt, zoals bijvoorbeeld de gezamenlijke milieuagenda. En we hebben de Europese unie
Rob, hartelijk dank voor dit interview. Wij hopen dat onze lezers het even leuk vinden als wij zelf om jou wat beter te leren kennen.
Rogier Schravendeel
EERDERE ARTIKELEN 2016 Interview met Rob van Veelen 2016 Interview met Abdou el Khatabbi 2016 Interview met Ahmed El Mesri 2016 Interview met Mustapha Khaddari 2016 Interview met Gerard van Beusekom 2016 Interview met Ahmed Marcouch 2016 Interview met Jan Beerenhout 2016 Boeken in de Javastraat